H.J. (HENDRIK JAN) WOLTER


Kunstenaars

Biografie

H.J. (HENDRIK JAN) WOLTER
1873 Amsterdam - 1952 Amersfoort

Hendrik Jan Wolter schilderde overwegend impressionistische en natuurgetrouwe stadsgezichten. Hij werd opgeleid in Antwerpen en woonde lange tijd in het Gooi, waar hij behoorde tot de kunstenaarskring rondom Hotel Hamdorff in Laren, zoals Jan Sluijters, Co Breman, Ferdinand Hart Nibbrig. Hij exposeerde regelmatig en was (bestuurs-)lid van verschillende verenigingen. Vanaf 1914 woonde hij in Amsterdam. Ook al was hij op de hoogte van de verschillende nieuwe ontwikkelingen en stromingen die elkaar na 1914 opvolgde, deed Wolter er niet aan mee. In 1924 kreeg Wolter een aanstelling als professor aan de Rijksacademie in Amsterdam. Hij stond bekend als docent die de traditie waardeerde maar ook nieuwe stromingen erkende. Gedurende zijn leven heeft hij veel gereisd en op zijn reizen landschappen en stadsgezichten geschilderd. In 1938 keert Wolter terug naar Laren. Hij overleed er in 1952. ‘Had Wolter Amsterdam en den Amstel noo-dig om meer toover, meer spel, meer fijnheid in zijn ‘licht’ te krijgen? Het lijkt zoo, wanneer ge “den ochtend aan den Amstel’’ ziet en ‘’den Middag’’. In beide is het schilderij vol van licht.’ Zo schreef Albert Plasschaert over de kunstenaar.

Wolter werd geboren te Amsterdam, maar verhuisde in 1885 met zijn familie naar Amersfoort, waar zijn vader een installatiebedrijf had. Hij doorliep de HBS en werd in 1895 als student toegelaten aan de Académie des Beaux Arts te Antwerpen. Het jaar daarop deed hij toelatingsexamen voor het Institut Supérieur, waar hij de beschikking kreeg over een eigen atelier. Door de toekenning van een Koninklijke Subsidie kon hij drie jaar lang in Antwerpen blijven studeren. Na een vervolgopleiding in Parijs, waar hij vooral de impressionisten rond Alfred Sisley (1840-1899) bestudeerde, keerde hij in 1899 naar Nederland terug en richtte in Leusden zijn eigen atelier in. Hier schilderde hij vooral figuurstukken. Met zijn vrouw Koosje van Hoorn verhuisde Wolter in 1904 naar Laren in het Gooi, waar hij vooral en plein air werkte. Zijn Gooise onderwerpen wisselde hij af met riviergezichten. Het water bleef sindsdien een belangrijk rol spelen in zijn werk. Daarnaast was de kunstenaar gefascineerd door de sfeer van de stad en de levendige haven. Dit was dan ook de reden dat Wolter in 1914 van het pittoreske Laren naar Amsteldijk 47 in Amsterdam vertrok, waar hij op de derde verdieping zijn atelier had. Hij hoefde niet langer langs de oever te zitten. Vanuit zijn atelierraam op de derde verdieping had hij een prachtig uitzicht over de Amstel. Wolter was dadelijk geboeid door wat hij zag: de Ceintuurbaanbrug, aan de overkant van het water het botenhuis van de studentenvereniging en daarachter het grote Amstel hotel. In de verte was nog een schim van Carré en de Magere Brug te zien.

Vanuit zijn atelier schilderde Wolter verschillende ‘Amsteldoeken’. Hij was geïntrigreerd door het licht en door de nevels op het water, die ieder moment van de dag veranderden. ‘s Ochtends was alles nog in een grijs waas gehuld, maar als de zon doorbrak en de gebouwen in een warme gloed zette, kwamen die warme tinten tegen een helder blauwe lucht sprankelend over. Bleef het weer nevelig dan hulde de van vocht verzadigde atmosfeer het stadsgezicht in een blauwig waas van tere pastelkleuren. In De Groene schreef Plasschaert: ‘Het is zeker, dat de stad dezen fijner maakt, en zover dat kan verinnerlijkt. Het laatste was noodig. Dat ontbrak hem om uit vaardigheid alleen te komen tot meer. Zeker ontbrak hem dat in den laatsten tijd, toe hij luminisme als waarheid aannam. Maar wat ook, niets geldt zonder den Droom. En nog is deze niet sterk in dit werk. Maar er is teederheid, meer dan vroeger, gekomen in de gezichten op den Amstel van uit Wolters huis gezien’. Regelmatig trok Wolter naar het buitenland, waar hij zich liet inspireren door diverse schilderachtige havenplaatsen.

Tussen 1908 en 1914 bracht hij dan ook een bezoekje aan de vissersplaats Polperro in Cornwall en trok hij naar de Theems in Londen. Zelfs nadat Wolter in 1924 was aangesteld als hoogleraar aan de Rijksacademie, bleef hij reizen en zocht hij telkens het water op. De schittering van het licht op het water van de rivieren en de zee betoverde hem. Veel van Wolters schilderijen worden gekenmerkt door een hechte compositie, vaak bijna fotografisch opgevat, een sterk kleurgebruik, waardoor licht- en donkercontrasten en tintelend zonlicht op het water zeer goed uitkomen, en een uitstekende beheersing van het métier. Hij schilderde zowel op een klassieke wijze als in een divisionistische techniek à la Théo Van Rysselberghe (1862-1926) en Georges Lemmen (1865-1916), maar was tegelijkertijd een goede tekenaar en aquarellist. Dat ontging de recensenten van zijn tijd ook niet en vóór 1920 werd hij doorgaans in één adem genoemd met belangrijke moderne schilders als Jan Sluijters (1881-1957), Jan Toorop (1858-1928) en Leo Gestel (1881-1941). Hij was dan ook meerdere zomers te gast bij Toorop in Domburg en nam deel aan de exposities op het duin.