Olieverf / Paneel: 28,5 x 23 cm
Zelfportret met landschap uit 1927 is een waagstuk waarmee Dick Ket in een keer een gedetailleerde blauwdruk voor zijn opvattingen en manier van werken ontwikkelde.
Het schilderkunstige oeuvre van Dick Ket (1902-1940) kan grofweg in twee delen worden ingedeeld. Voor 1930 bestaat het merendeels uit expressieve landschappen en vaak kleurige stillevens. Het tweede deel dateert uit 1930-1940 en omvat in fijnschilderstijl uitgewerkte stillevens en zelfportretten die losjes op geometrische compositiefiguren zijn gebaseerd. Werken uit dit tweede deel worden tot het nieuw realisme gerekend.
Als verklaring voor de omslag tussen de twee delen kan ondermeer de fysieke verslechtering van Ket aangevoerd worden. Rond 1930 overvielen hem steeds vaker heftige benauwheden ten gevolge van zijn aangeboren hartgebrek (Tetralogie van Fallot). Die aanvallen en verzwakking van zijn zenuwstelsel bonden hem aan huis. Landschap schilderen viel toen af en spontaan schilderen werd ingeruild voor overdacht (en langzamer) werken.
Het Zelfportret met landschap dat Ket in 1927 schilderde vormt een opvallende afwijking van de geschetste tweedeling. Het loopt vooruit op zijn overstap naar het nieuw realisme en zijn beperking tot de genres zelfportret en stilleven. Op het moment van maken moet het voor Ket een gedurfd experiment geweest zijn. Misschien zocht hij temidden van zijn expressief geschilderde werken al naar alternatieven voor de willekeur en het oppervlakkige mooie dat hem in de landschappen en schilderachtige stillevens begon te storen?
Ket heeft zich in dit Zelfportret met landschap met kop en schouders frontaal in beeld gebracht. De indringende manier waarmee hij zichzelf observeert - in de spiegel -, doet denken aan zijn Zelfportret (grijs), 1931, in de collectie van het Stedelijk Museum, Amsterdam. Rondom die strakke blik en pose is alles doordacht bepaald en vormgegeven. De hoed is zo ver achter op zijn hoofd geschoven dat die midden in de bovenste driekwart van het paneel een cirkel beschrijft. Tegelijkertijd verbindt de hoed Ket met het landschap achter hem, alsof hij buiten staat. Het penseel in zijn rechterhand, houdt hij precies zo schuin omhoog dat het een parallel vormt met de schuine lijn van zijn rechterschouder, en ook een gave driehoek vormt met de linker schouderlijn. Het opgespannen doek rechts van hem vormt een verticaal die de voorstelling afsluit en tegelijkertijd mooi contrasteert met de horizontale begrenzing van het landschap achter hem.
Hoewel hij doet voorkomen of hij op het doek links van hem schildert, is dit zelfportret niet op linnen maar op paneel geschilderd, in dit geval een uit een kast of ander meubelstuk gezaagd paneelplankje. Voor zover bekend had Ket daarmee geen ervaring. Wilde hij de techniek van het fijnschilderen, een laat-zeventiende eeuwse werkwijze immers, bewust uitproberen op een even historische beelddrager? Bij alle mogelijke moeilijkheden moet het hem uiteindelijk toch zijn bevallen. Nadien heeft hij tenminste nog enkele andere werken op paneel geschilderd, zoals in 1933 zijn diptiek van een Zelfportret met het Portret van Nel Schilt, zijn toenmalige verloofde.
Ket schilderde het zelfportret in 1927 in de winter; er ligt een dun laagje sneeuw op de velden achter hem. Op de toren van de oude kerk in Ede die boven de horizon uitsteekt is de sneeuw al gesmolten. Recensenten die het werk in 1956-57 bespraken zagen behalve sneeuw, ook regen en omschreven Kets verwaaide haarslierten als verwilderd en natgeregend. Zijn droog gebleven hoed en pak verraden echter dat hij zich binnen geportretteerd heeft, met zijn rug naar het raam op zijn atelier op de eerste verdieping van het ouderlijk huis in Ede. Die positie bepaalt ook het perspektief van de velden, achter hun tuin.
Vermoedelijk meer vanuit vragen over zijn schilderkunst dan vanuit al vastomlijnde ideeën over de koers ervan heeft Ket met dit zelfportret in 1927 verschillende alternatieven onderzocht. Hij wilde uitproberen of, en hoe hij diverse aspecten van zijn werkwijze kon afstemmen op zijn wensen, en uiteraard ook of hij hiervoor de benodigde vaardigheden bezat. Hij onderzocht de opbouw, de vlakverdeling, de vormvastheid, het ritme, de kleurverdeling, de natuurlijk ogende verbinding tussen voor- en achtergrond en het fijnschilderen. Met het aanpakken van al deze aspecten is het een ambitieus werk geworden. Eenmaal voltooid werd het zelfportret een werk waarop hij kon steunen toen hij nadien grotere zelfportretten opzette: zelfportretten waarin hij in overdacht opgebouwde decors, in verschillende kostuums en met weloverwogen attributen, bepaalde fictieve kanten van zijn persoonlijkheid, kon verbeelden.
Het Zelfportret met landschap, door Ket gesigneerd en gedateerd, werd in april 1941 in Kunstzaal Van Lier in Amsterdam hoogstwaarschijnlijk voor de eerste keer getoond. Dat was dus een postuum debuut, want Ket was krap zeven maanden eerder overleden, op 15 september 1940. Carel van Lier exposeerde het op de Herdenkingstentoonstelling in zijn Kunstzaal Van Lier waarin hij ook andere en meer recente zelfportretten liet zien, zoals Kets Zelfportret uit 1939 en de tweede versie van de ‘drie kleine karakterkoppen’ waaraan Ket vanaf 1937 tot in 1940 had geschilderd. Het Zelfportret met landschap had Van Lier in het bovenzaaltje gehangen, samen met twee andere kleine, in de jaren 1927-1929 geschilderde zelfportretten: Zelfportret (met hoed en groene fles) ca 1927, en een Zelfportret dat omstreeks 1928 gedateerd wordt.
In de catalogus bij de grote Herdenkingstentoonstelling die daarop volgde en die vanaf de nazomer van 1941 tot in 1942 langs drie musea in Den Haag, Laren en Arnhem reisde werd het Zelfportret met landschap als eerste nummer van de in totaal 140 bijeengebrachte werken opgevoerd. Het werd ook prominent als eerste afbeelding in de catalogus afgedrukt. Na deze tentoonstelling wist Van Lier Gerard Kraus (1898-1956), arts en psychiater voor Kets Zelfportret met landschap te interesseren. Van Lier die sinds 1932 als kunsthandelaar en vertrouwensman contact met Ket had, spande zich in om zijn werken onder te brengen bij collectioneurs met begrip en gevoel voor diens werk. Kraus had belangstelling voor kunst en vanuit zijn vak ook voor kunstenaars met exceptionele zielkundige gevoelens. Een belangstelling die mede werd gevoed door zijn ervaringen als geneesheer-directeur van het psychiatrische ziekenhuis in Santpoort. Nadien verhuisd naar Groningen waar Kraus als hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit werd aangesteld, besprak hij met W. Jos. De Gruyter (van 1955 tot 1963 directeur van het Groninger Museum), het plan voor een tentoonstelling van zijn collectie en die van de heer E.J. Duintjer (1873-1956), een andere Groningse verzamelaar. Hoewel Kraus in de zomer van 1956 onverwacht overleed heeft De Gruyter in 1956 de tentoonstelling toch van de grond kunnen tillen. Kets Zelfportret met landschap werd erin opgenomen en reisde met 79 andere werken langs Groningen, Delft en Arnhem. Daarna werd het paneeltje van 1956 tot in 1975 als bruikleen ondergebracht in de het Groninger Museum.
Toen De Gruyter in 1962 gevraagd werd een inleiding te schrijven voor de catalogus bij de tweede grote overzichtstentoonstelling van Dick Ket 1902-1941, was hij dus vooral met dit werk van Ket zeer bekend. Goed geïnformeerd als hij was via Kraus (en Van Lier) kon hij over dit werk in retrospectief stellen dat dit zelfportretje ‘aan het begin [stond] van de lange reeks der voor Ket typische zelfbeeltenissen met een streng-objectiverende tendentie.’
Door tragische en moeilijke omstandigheden waren zijn leven en het werk van Dick Ket nauw met elkaar verweven. De kunstenaar is geboren met een hartafwijking. Hij was een zwak kind en werd als gevolg daarvan op school gepest. Zijn fysieke en mentale problemen namen in de loop der jaren toe. Hij leidde een teruggetrokken leven en verliet zijn ouderlijk huis de afgelopen tien jaar niet tot aan zijn vroege dood op 37-jarige leeftijd. De kunstenaar geloofde dat zijn kwalen zijn lot waren en dat zijn artistieke talent de compensatie was voor zijn moeilijke situatie. Het was zijn lot om zijn artistieke vaardigheden te ontwikkelen en de samenleving te dienen door betekenisvolle kunstwerken te maken. Het oeuvre van Ket is vooral bekend geworden door zijn zelfportretten en stillevens, genres die hij wist te schilderen zonder zijn atelier te hoeven verlaten. Zijn zelfportretten zijn zijn meest persoonlijke en expressieve werken. Ze tonen de ontwikkeling van zijn artistieke vaardigheden en zijn fysieke achteruitgang door de jaren heen.