Aquarel/papier: 48 x 36 cm
Kees Verwey koos zijn onderwerpen dicht bij huis. In de wereld om hem heen ging een “onvoorstelbare bron van schoonheid schuil.” Iedere dag weer opnieuw. Hij leefde bijna de hele 20ste eeuw en zag vele kunststromingen aan hem voorbijtrekken. Hij bleef echter trouw aan zichzelf. Hoewel hij “de kluizenaar aan het Spaarne” werd genoemd, volgde hij alle vernieuwingen op de voet. Zijn uitgangspunt is altijd de waarneming geweest; zijn werk werd steeds krachtiger en expressiever. Verwey studeerde 1918-1919 aan de School voor Kunst en Kunstnijverheid in Haarlem en 1925-1926 aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. Hij was een leerling van Henri Boot, de grondlegger van de Haarlemse School en van Samuel Jessurun de Mesquita en Johannes Hendricus Jurres. Hij maakte onder andere (bloem)stillevens, portretten, aquarellen en atelierstukken, waarbij zijn eigen atelier aan het Spaarne in Haarlem als decor fungeerde. Hij bleef tot op hoge leeftijd actief. Zijn stijl komt voort uit het impressionisme. Invloeden van Breitner en Seurats divisionisme brachten hem tot een persoonlijke synthese van impressionisme en kolorisme. Hij was lid van het Haarlems kunstenaarsgenootschap Kunst Zij Ons Doel, van de Kennemer Kunstenaarskring en van de Hollandse Aquarellistenkring. In 1951 trouwde hij met Jeanne Tilbusscher die lerares was aan de Haarlemsche Huishoud- en Industrieschool. Bekend werd hij toen zijn werk werd tentoongesteld samen met dat van andere Haarlemse kunstenaars zoals Hendrik van den Eijnde, deze expositie werd gehouden in de net nieuw ingerichte zaal voor moderne kunst achter het Frans Hals Museum. In 1961 werd zijn werk geëerd met de Rembrandtprijs. In de late jaren zeventig had hij een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. In 1985, 1990 en 1993 had hij tentoonstellingen in Haarlem. In 1989 en 2019 was zijn werk te zien in het Dordrechts Museum en in 1990 in het Gemeentemuseum Den Haag. Werk van zijn hand bevindt zich in de collecties van onder andere het Stedelijk Museum in Amsterdam, het Singer Museum in Laren en het Gemeentemuseum in Den Haag. Tot zijn leerlingen behoorden Frans Funke Küpper en Henk Fonville. In 1984 schonk hij zijn nalatenschap bij legaat aan de gemeente Haarlem, maar toen de gemeente draalde bij het vinden van een goed onderkomen trok hij dit aanbod terug en bracht zijn werk onder in de Stichting Kees Verwey, waarvan hij zelf de voorzitter was. Deze stichting financierde zelf de ombouw van de voormalige herensociëteit Trou moet Blycken tot een geschikte expositieruimte. Sindsdien wordt zijn oeuvre, bestaande uit duizenden schilderijen, aquarellen en tekeningen gepresenteerd in de Verweyhal behorend tot het Museum De Hallen en het Frans Hals Museum. De Stichting Kees Verwey werkt samen met de Rijksakademie van beeldende kunsten en stelde sinds 2005 jaarlijks een studiebeurs ter beschikking aan een beginnend kunstenaar. Zijn omgeving was zijn wereld waarin voor hem "een onvoorstelbare bron van schoonheid" schuil ging en zou altijd zijn bron van inspiratie blijven. De kunstenaar Peter Strucyken schreef in 1988 over hem: "Bijzonder vind ik de manier waarop hij de kleur moduleert tot vorm. Zelden ontstaat een vorm door een beschrijvende lijn.(…) Vorm ontstaat bij Verweij uit kleurverschil. Binnen zijn schilderijen verschijnen en verdwijnen vormen in oneindige variatie." Verweij werkte op stevig ietwat korrelige papiersoort. Hierdoor verkreeg hij een gelijkmatige droging van de aquarelverf. Door de korreligheid ontstonden lichteffecten in de transparante verflaag. En licht is voor Verweij altijd van groot belang geweest: "het licht dat door de gordijnen valt, vind ik boeiender dan het hele leven dat achter mij ligt".