Olieverf / Doek: 47 x 97 cm
Willem de Zwart groeide op in een eenvoudig gezin. Zijn vader was schilder van rijtuigen en na de middelbare school ging de jonge Willem bij hem in de leer. Het is waarschijnlijk hier dat zijn belangstelling voor rijtuigen en paarden is ontstaan. Ondertussen bleek hij een tekentalent te zijn en ging in het atelier van Jacob Maris werken die hem onder zijn hoede nam. In de lijn van Maris ontwikkelde De Zwart zich tot schilder van landschappen en stadsgezichten, maar was ook een schilder van figuren, dieren en stillevens. De Zwart kwam in deze vormende jaren in de bloeiende kunstenaarskringen van de laatste decennia van de 19e eeuw terecht en leerde o.a. Willem Tholen, Suze Robertzon en Isaac Israels kennen. Met George Breitner werkte hij enige tijd samen en leerde van hem met contrasterende kleuren te werken. In 1889 vestigde de Zwart zich met zijn jonge gezin aan de Beeklaan op de grens van Loosduinen met Den Haag. De Beeklaan bleek een ware schilderkolonie waar veel vertegenwoordigers van de Haagse School hun intrek hadden genomen. In de Loosduinse- en Beeklaan periode kwamen belangrijke werken van de Zwart tot stand. Zijn werk kreeg steeds meer erkenning, ook internationaal. In 1896 begon de Zwart op contractbasis te werken voor de Amsterdamse kunsthandel van Wisselingh, waar tot 1910 regelmatig werk van hem getoond werd. Willem de Zwart was een onrustige man die veel in zijn leven zou verhuizen. Zijn zwaarmoedige aard hielp niet bij de onrust. Zijn schilderijen werden echter steeds kleuriger naarmate hij ouder werd. Hij bleef een sociaal man die lid was van verschillende kunstenaarsverenigingen. Zijn werk hangt in verschillende belangrijke musea in Nederland, België en in grote particuliere collecties.