Oil / Canvas: 73 x 90 cm
‘Had Wolter Amsterdam en den Amstel noodig om meer toover, meer spel, meer fijnheid in zijn ‘licht’ te krijgen? Het lijkt zoo, wanneer ge "den ochtend aan den Amstel’’ ziet en ‘’den Middag’’. In beide is het schilderij vol van licht.’ Zo schreef de kunstcriticus Albert Plasschaert over de kunstenaar.
Wolter werd geboren te Amsterdam, maar verhuisde in 1885 met zijn familie naar Amersfoort, waar zijn vader een installatiebedrijf had. Hij doorliep de HBS en werd in 1895 als student toegelaten aan de Académie des Beaux Arts te Antwerpen. Het jaar daarop deed hij toelatingsexamen voor het Institut Supérieur, waar hij de beschikking kreeg over een eigen atelier. Door de toekenning van een Koninklijke Subsidie kon hij drie jaar lang in Antwerpen blijven studeren. Na een vervolgopleiding in Parijs, waar hij vooral de impressionisten rond Alfred Sisley (1840-1899) bestudeerde, keerde hij in 1899 naar Nederland terug en richtte in Leusden zijn eigen atelier in. Hier schilderde hij vooral figuurstukken. Met zijn vrouw Koosje van Hoorn verhuisde Wolter in 1904 naar Laren in het Gooi, waar hij vooral en plein air werkte. Zijn Gooise onderwerpen wisselde hij af met riviergezichten. Het water bleef sindsdien een belangrijk rol spelen in zijn werk. Daarnaast was de kunstenaar gefascineerd door de sfeer van de stad en de levendige haven. Dit was dan ook de reden dat Wolter in 1914 van het pittoreske Laren naar Amsteldijk 47 in Amsterdam vertrok, waar hij op de derde verdieping zijn atelier had. Hij hoefde niet langer langs de oever te zitten. Vanuit zijn atelierraam op de derde verdieping had hij een prachtig uitzicht over de Amstel. Wolter was dadelijk geboeid door wat hij zag: de Ceintuurbaanbrug, aan de overkant van het water het botenhuis van de studentenvereniging en daarachter het grote Amstelhotel. In de verte was nog een schim van Carré en de Magere Brug te zien.
Vanuit zijn atelier schilderde Wolter verschillende ‘Amsteldoeken’. Hij was geïntrigreerd door het licht en door de nevels op het water, die ieder moment van de dag veranderden. ‘s Ochtends was alles nog in een grijs waas gehuld, maar als de zon doorbrak en de gebouwen in een warme gloed zette, kwamen die warme tinten tegen een helder blauwe lucht sprankelend over. Bleef het weer nevelig dan hulde de van vocht verzadigde atmosfeer het stadsgezicht in een blauwig waas van tere pastelkleuren. In De Groene schreef Plasschaert: ‘Het is zeker, dat de stad dezen fijner maakt, en zover dat kan verinnerlijkt. Het laatste was noodig. Dat ontbrak hem om uit vaardigheid alleen te komen tot meer. Zeker ontbrak hem dat in den laatsten tijd, toe hij luminisme als waarheid aannam. Maar wat ook, niets geldt zonder den Droom. En nog is deze niet sterk in dit werk. Maar er is teederheid, meer dan vroeger, gekomen in de gezichten op den Amstel van uit Wolters huis gezien’. Regelmatig trok Wolter naar het buitenland, waar hij zich liet inspireren door diverse schilderachtige havenplaatsen.
Tussen 1908 en 1914 bracht hij dan ook een bezoekje aan de vissersplaats Polperro in Cornwall en trok hij naar de Theems in Londen. Zelfs nadat Wolter in 1924 was aangesteld als hoogleraar aan de Rijksakademie, bleef hij reizen en zocht hij telkens het water op. De schittering van het licht op het water van de rivieren en de zee betoverde hem. Veel van Wolters schilderijen worden gekenmerkt door een hechte compositie, vaak bijna fotografisch opgevat, een sterk kleurgebruik, waardoor licht- en donkercontrasten en tintelend zonlicht op het water zeer goed uitkomen, en een uitstekende beheersing van het métier. Hij schilderde zowel op een klassieke wijze als in een divisionistische techniek à la Théo Van Rysselberghe (1862-1926) en Georges Lemmen (1865-1916), maar was tegelijkertijd een goede tekenaar en aquarellist. Dat ontging de recensenten van zijn tijd ook niet en vóór 1920 werd hij doorgaans in één adem genoemd met belangrijke moderne schilders als Jan Sluijters (1881-1957), Jan Toorop (1858-1928) en Leo Gestel (1881-1941). Hij was dan ook meerdere zomers te gast bij Toorop in Domburg en nam deel aan de exposities op het duin.
Hendrik Jan Wolter painted mostly impressionist and naturalistic cityscapes. He was educated in Antwerp and lived for a long time in Het Gooi, where he belonged to the artistic circle around Hotel Hamdorff in Laren, such as Jan Sluijters, Co Breman, Ferdinand Hart Nibbrig. He exhibited regularly and was a (board) member of several societies. From 1914 he lived in Amsterdam. Even though he was aware of the various new developments and movements that succeeded each other after 1914, Wolter did not participate in them. In 1924 Wolter became a professor at the Rijksacademie in Amsterdam. He was known as a teacher who valued tradition but also recognized new movements. During his lifetime, he traveled extensively, painting landscapes and cityscapes on his travels. In 1938, Wolter returned to Laren. He died over there in 1952. Did Wolter need Amsterdam and the Amstel to get more magic, more play, more finesse in his 'light'? It seems so, when you see "the Morning on the Amstel" and "the Afternoon". In both the painting is full of light. This is how Albert Plasschaert wrote about the artist.
Wolter was born in Amsterdam, but moved with his family to Amersfoort in 1885, where his father owned an engineering firm. He went to high school and was admitted as a student to the Académie des Beaux Arts in Antwerp in 1895. The following year he passed his exams for the Institut Supérieur, where he was granted his own studio. The award of a Royal Grant allowed him to continue his studies in Antwerp for three years. After further training in Paris, where he studied mainly the impressionists around Alfred Sisley (1840-1899), he returned to the Netherlands in 1899 and set up his own studio in Leusden. Here he painted mostly figurative subjects. With his wife Koosje van Hoorn, Wolter moved to Laren in Het Gooi in 1904, where he worked mostly en plein air. He alternated his Gooi subjects with river scenes. Water continued to play an important role in his work ever since. In addition, the artist was fascinated by the atmosphere of the town and its lively harbor. This was the reason why Wolter moved from picturesque Laren to Amsteldijk 47 in Amsterdam in 1914, where he had his studio on the third floor. He no longer had to sit along the shore. From his third-floor studio window he had a beautiful view of the Amstel River. Wolter was immediately captivated by what he saw: the Ceintuurbaan bridge, across the water the student union's boathouse and behind it the large Amstel hotel. In the distance, a shadow of Carré and the Magere Brug could still be seen.
From his studio, Wolter painted several "Amstel canvases. He was intrigued by the light and by the mists on the water, which changed every moment of the day. In the morning everything was still shrouded in a gray haze, but when the sun broke through and set the buildings in a warm glow, those warm hues against a clear blue sky came out sparkling. If the weather remained misty, the moisture-saturated atmosphere enveloped the cityscape in a bluish haze of delicate pastel colors. In De Groene, Plasschaert wrote: "It is certain that the city makes these finer, and internalizes them as far as possible. The latter was necessary. He lacked it in order to get more out of skill alone. Certainly he lacked it of late, when he adopted luminism as truth. But whatever, nothing applies without the Dream. And still it is not strong in this work. But there is tenderness, more than before, in the views of the Amstel river seen from Wolter's house. Wolter regularly traveled abroad, where he was inspired by various picturesque port towns.
Thus, between 1908 and 1914, he visited the fishing town of Polperro in Cornwall and went to the Thames in London. Even after Wolter was appointed professor at the National Academy in 1924, he continued to travel, seeking the water each time. The sparkle of light on the rivers and the sea enchanted him. Many of Wolter's paintings are characterized by a tight composition, often almost photographical in conception, a strong use of color, showing light and dark contrasts and tingling sunlight on the water very well, an excellent skill of métier. He painted both in a classical manner and in a divisionist technique à la Théo Van Rysselberghe (1862-1926) and Georges Lemmen (1865-1916), but was at the same time a skilled draughtsman and watercolorist. This did not escape the critics of his time either, and before 1920 he was usually mentioned in the same breath as such important modern painters as Jan Sluijters (1881-1957), Jan Toorop (1858-1928) and Leo Gestel (1881-1941). Consequently, he spent several summers as a guest of Toorop in Domburg and participated in exhibitions on the dune.