Olieverf / Doek: 46 x 38 cm
Karel Appel heeft zich gedurende zijn lange carrière altijd ontwikkeld. Toch bleef de beeldtaal van de Cobra-periode altijd herkenbaar in zijn latere werk. Ook deze ‘Personage’ is een typisch Cobra-wezen, opgebouwd uit met het penseelmes opgebrachte vlakken van heldere kleuren, omsloten door stevige, in de verf geboetseerde contourlijnen. Met zijn felgele gezicht komt de figuur naar voren tegen een achtergrond die is opgebouwd uit penseelstreken in grijs, beige en lichtgroen. De twee grote ogen staren de toeschouwer intens aan. Het schilderij is gemaakt in een explosie van creativiteit en opgebouwde spanning, waar Appel als action-painter in de jaren ‘50 beroemd en berucht mee was geworden. Dit soort wezens, gezichten, ‘personages’, vormen het bekendste thema in Appels werk. Dat begon met de Vragende Kinderen die Appel kort na de oorlog schilderde. Dit onderwerp kwam voort uit een ervaring die hij kort na de oorlog had. Toen hij op weg naar Denemarken met de trein door het door de oorlog compleet verwoeste Duitsland kwam, maakten de groepjes hongerige, om voedsel bedelende kinderen die hem aankeken op de stations een verpletterende indruk op hem. Het onderwerp liet hem lange tijd niet los. Toen hij in 1949 de muurschildering Vragende Kinderen had gemaakt in de kantine van het Amsterdamse stadhuis weigerden de ambtenaren eronder te eten. De schildering werd vervolgens jarenlang bedekt.
Appel theoretiseerde niet graag over zijn werk. Hij had een hekel aan intellectuele theorieën en aan elke opgelegde beperking van de vrijheid van de kunstenaar. Daarmee gaf hij ruimte aan de critici die meenden dat zijn werk niet meer dan het smijten met verf was. Tegelijkertijd dwong hij de mensen die iets meer moeite wilden doen om goed naar zijn werk te kijken. Aan Rudi Fuchs, toenmalig directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, vertelde hij wel over zijn werkwijze. Voordat hij begon, keek hij lang naar het doek, maar als hij eenmaal was begonnen met schilderen, kon hij zijn impulsen om verf aan te brengen bijna niet bijhouden. Hij gaf de indruk te werken als een bezetene, waarbij hij echter wel veel tijd nam om de verf in de juiste kleur te mengen. Als het doek bijna af was, werkte hij langzamer, tenslotte zette hij nog maar een enkele toets of liet de laatste verbeteringen zelfs weg. Appel werkte altijd aan één schilderij tegelijk.
In de jaren dat hij dit werk schilderde had Appel een moeilijke periode. Het kunstklimaat was niet gunstig voor zijn spontane expressionisme. Na de pop-art waren minimal art en conceptuele kunst in de mode gekomen, stromingen die ver van hem afstonden. De vrolijk kleuren van dit schilderij, de vitaliteit en de heldere compositie hebben echter een tijdloze aantrekkingskracht die alle modes en stromingen heeft overleefd. Appel bleef in zijn kunst altijd zichzelf. Creativiteit stond centraal en dat maakt hem tijdloos. “Ik heb in de loop van de jaren geleerd hoe ik olieverf op doek moet brengen. Ik kan nu met verf alles doen wat ik wil. Maar het is nog steeds een strijd, nog steeds een gevecht. Op het ogenblik zit ik nog in de chaos. Maar het is nu eenmaal mijn aard om de chaos positief te maken. Dat is tegenwoordig de geest van onze tijd. We leven altijd in een verschrikkelijke chaos, en wie kan de chaos nog positief maken? Alleen de kunstenaar.”
Karel Appel werd in Amsterdam geboren in de volksbuurt in de Dapperstraat, als zoon van een muzikale moeder en een kapper. Van hem werd verwacht dat hij zich net als zijn vader ook op het kappersvak zou storten, maar hij noemde zichzelf ‘haarverfspecialist’; het is duidelijk waar zijn passie lag. Hij trok graag samen met de broer van zijn moeder de natuur in om impressionistische landschappen te schilderen, naar aanleiding van de schilderkist die hij cadeau kreeg van dezelfde oom op zijn veertiende. Hij had enkele jaren bij zijn vader in de zaak gewerkt, maar koos sterk tegen de wens van zijn ouders voor het schilderen en werd daarom vlak voor de oorlog door hen op straat gezet. Hij meldde zich in 1940 aan op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, waar hij een paar jaar studeerde. Daar leerde hij Constant en Corneille kennen en dat leidde in 1948 tot de oprichting van de Nederlandse Experimentele Groep en even later CoBrA. De Cobra groep was van 1948 tot 1951 een avant-gardebeweging van kunstenaars uit Denemarken, België en Nederland. De naam was ontleend aan de hoofdsteden waar de oprichters vandaan kwamen: Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. In Amsterdam vonden Anton Rooskens, Jan Nieuwenhuys, Constant Nieuwenhuys, Eugène Brands, Lucebert en Theo Wolvecamp elkaar en sloten zich kort daarop aan bij CoBrA. Door zijn persoonlijkheid, zijn gedurfde materiaalgebruik en zijn afwijzing van intellectuele theorieën had hij een sterke invloed op de andere Nederlandse CoBrA-kunstenaars. Karel Appel staat bekend om een aantal uitspraken, die vaak veel te letterlijk worden genomen. ‘Ik rotzooi maar wat aan’, bijvoorbeeld was als koren op de molen van de toenmalige pers en het publiek die niets in zijn kunstuitingen zagen. Er was zeker een grote groep die hem juist adoreerde om zijn levendige werk. Intuïtie bepaalde al zijn keuzes in het leven en hij vertrok samen met Corneille naar Parijs, weg uit het bekrompen klimaat in Nederland. Hij werd een gevierd kunstenaar met als thuisbasis Frankrijk. Zijn internationale bekendheid begon bij de Biënnale van Sao Paulo in 1953. Vanaf 1990 had hij ateliers in New York, Connecticut, Monaco en Toscane. Karel Appel was een zeer flamboyante persoonlijkheid: zijn belangstelling voor "l'art brut", stilistische experimenten en zijn persoonlijke -soms bijna abstracte- interpretaties van traditionele genres zoals een naakten, portretten en landschappen zijn buitengewoon. Hij experimenteerde met instinctief ‘beeldhouwen’ met verf, dichtkunst, assemblage en beeldhouwkunst. Zijn leven leest als een wandeling door de moderne kunst van de twintigste eeuw. Hij overleed in 2006 in Zwitserland en werd begraven op de Parijse begraafplaats Père Lachaise.