Drie meiden in de sneeuw Drie meiden in de sneeuw

G.H. (GEORGE HENDRIK) BREITNER 1857 Rotterdam - 1923 Amsterdam Drie meiden in de sneeuw

Olieverf / Doek: 70 x 100 cm


Beschikbaar, prijs op aanvraag
  • Dit object kan bekeken worden in onze gallery
  • Bel ons voor meer informatie: +31 26 361 1876
  • Wereldwijde verzending mogelijk

Details

Drie volksmeiden lopen gearmd door de sneeuw over straat. Twee van hen hebben ons in de gaten. De voorste kijkt nieuwsgierig, de achterste lijkt minder gecharmeerd om zo op straat aangestaard te worden. Het standpunt dat Breitner koos is bijzonder. We zien de drie vrouwen enigszins van boven, tegen een vuilwitte achtergrond die stadse sneeuw suggereert. De drie figuren vullen het beeld, andere details zijn afwezig. Het schilderij lijkt een snapshot, en dat klopt ook. Breitner was, naast schilder een getalenteerd fotograaf, al kwam hij daar niet graag voor uit. Het gebruiken van fotografie door kunstenaars was een gevoelig onderwerp aan het einde van de negentiende eeuw. Hoewel er meerdere kunstenaars waren die zich met fotografie bezig hielden zag men fotografie als gemakzuchtig en was bang dat de fotografie de schilder overbodig zou maken. Rond 1890 begon Breitner met straatfotografie, een genre waarin hij pionier was in Nederland. Zijn foto’s geven een uniek beeld van het toenmalige stedelijke leven, mensen, beweging en licht. De meeste fotografen in zijn tijd fotografeerden de stad zelf, het liefst zonder passanten. Voor Breitner was de stad het decor waartegen zich het leven zich afspeelde. Hij hield veel minder afstand dan andere fotografen en drukte juist af als zich een voorbijganger in het beeld bevond. Breitner heeft meer dan 2000 opnamen gemaakt, en vele honderden afdrukken, met verschillende camera’s. Breitner was een heel andere fotograaf dan gebruikelijk in die tijd. Hij nam weinig afstand en bekommerde zich niet om de regels van compositie en techniek. De ongebruikelijke standpunten en composities die zo ontstonden vormden een onuitputtelijke inspiratiebron voor zijn schilderijen. De manier waarop de drie meiden op ons schilderij als in een momentopname zijn vastgelegd, toevallige, haastige voorbijgangers, in een flits geobserveerd, zou niet mogelijk zijn geweest zonder de fotografie als inspiratiebron. Breitner hoorde tot de jonge generatie schilders die was opgegroeid met de Haagse School. Hij had in Den Haag gestudeerd en gewerkt met de broers Maris, Anton Mauve, en Hendrik Willem Mesdag. In Amsterdam sloeg hij een nieuwe weg in. Het zijn niet de schilderachtige figuren en de schilderachtige landschappen van de oudere generatie die hem interesseren. Breitner was geboeid door het moderne leven in de stad en wilde dat vastleggen. Hij schilderde het met brede, grove toets, weinig gedetailleerd, met een overwegend bruin palet. Met zijn bijzondere composities wees hij de weg voor de moderne kunst in de twintigste eeuw. Met zijn grote stadsgezichten werd hij de historieschilder van zijn eigen tijd. Amsterdam maakte aan het einde van de 19de eeuw een enorme groei door en ontwikkel¬de zich van ingeslapen provinciestad tot internationaal industrie- en zakencentrum. De bevolking nam explosief toe en de stad werd uitgebreid met nieuwe wijken. In de binnenstad verrezen hotels en theaters waar een mondaine sfeer heerste. Niet langer was Den Haag de culturele hoofdstad van Nederland. De nieuwe vitaliteit van Amsterdam trok een jonge generatie schrijvers en schilders aan, naast Breitner ook Isaac Israels en Willem Witsen. Zij doorkruisten alle hoeken van de stad en schilderden en tekenden volkstypen in cafés en danshuizen op de Zeedijk, de Nes of in de Jordaan en zochten de schoonheid in het alledaagse leven. In een interview zei Breitner: ‘Het is niet alleen de schoonheid van de stad die me raakt, maar ook de dynamiek, de levendigheid. Hier is alles in beweging, er wordt volop gebouwd, het culturele klimaat floreert. Die vitaliteit wil ik vastleggen in mijn schilderijen. Juist de grote vernieuwingen in de stad laat ik zien, de bouwplaatsen met de werklui, de bedrijvigheid, prachtig! Amsterdam past ook beter bij mijn karakter: het is net zo impulsief en explosief als ik.'

Artiest
G.H. (GEORGE HENDRIK) BREITNER1857 Rotterdam - 1923 Amsterdam
Titel
Drie meiden in de sneeuw
Materiaal & Techniek
Olieverf / Doek
Afmetingen
Hoogte: 70 cm
Breedte: 100 cm
Signatuur
Linksonder gesigneerd
Provenance
Collectie W. Bogaerdt, 1932.
Collectie Dr. J. ten Bokkel
Sale Sotheby's Amsterdam, 24 april 2006, lot 193
Particuliere collectie Nederland
Tentoonstellingen
Breitner. Schilderbeest, Singer Museum, Laren, 15 mei - 8 sept. 2024
Breitner, Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam, Langdurige bruikleen
Breitner, Stedelijk Museum, Amsterdam, Langdurige bruikleen
Literatuur
Comp. J.F. Heijbroek, K. Keijer, a.o., G.H. Breitner. Schilderijen, tekeningen, foto's", Bussum 1994, p. 124, no. 50 (ill.)
Comp. F. van Dijke, "Breitner vs Israels. Vrienden en rivalen", The Hague 2020, p. 102-103 (ill. Meisjes in de sneeuw)
S. Veldink, Singer Museum, Breitner. Schilderbeest, 2024, Laren, p. .. (afb.)
Datering
ca. 1892 - 1894
Categorie
Schilderijen

Over G.H. (GEORGE HENDRIK) BREITNER

George Hendrik Breitner begon zijn artistieke opleiding aan de Haagse Academie in 1876. Onder invloed van de schilders van de Haagse School en hun nieuwe realistische benadering van de natuur ontwikkelde Breitner een moderne en impulsieve eigen stijl en werd hij al snel door collega-kunstenaars beschouwd als een buitengewoon talent. Hij werd lid van het schilderkunstige genootschap Pulchri Studio en hielp bij het schilderen van het Panorama Mesdag (1880-1881), dat nog altijd kan worden bezichtigd. Hij schilderde er onder andere de cavalerie, oefenend op het strand. In 1882 besloot hij een nieuwe weg in te slaan. In een brief schreef hij: ‘Ik zelf, Ik zal de mensch schilderen op de straat en in de huizen de straten en huizen die ze gebouwd hebben ’t leven vooral. Le peintre du peuple zal ik trachten te worden of liever ben ik al omdat ik ’t wil.’ In de jaren 1882-1883 ging hij geregeld om met Vincent van Gogh, met wie hij veel over straat liep ‘om figuren te gaan zoeken en aardige gevallen’. Ontevreden met het culturele klimaat in Den Haag en aangetrokken door de dynamische en inspirerende stad Amsterdam, verliet Breitner Den Haag en trad hij in 1886 toe tot de Amsterdamse Academie.

In datzelfde jaar richtte een groep jonge bohemien-schrijvers het literaire tijdschrift 'De Nieuwe Gids' op, waarin ze hun beschouwingen over hedendaagse kunstenaars publiceerden en het 'L'art pour l'art'-ideaal in de beeldende kunst en literatuur hartstochtelijk propageerden. Tot de groep, ook bekend als de 'Tachtigers', behoorden figuren als de schilder Willem Witsen (1860-1923), de schrijver Adriaan Roland Holst (1888-1976), de schilder Jan Veth (1864-1925), de componist Alfons Diepenbrock (1862-1921) en anderen. De Tachtigers vonden de persoonlijke indruk veel belangrijker dan de weergave van realistische details. Alle belangrijke leden waren op Amsterdam gericht, waardoor de artistieke scène veranderde van Den Haag naar Amsterdam en het impressionisme een stads- in plaats van een landschapsoriëntatie kreeg. Vandaar het Amsterdams impressionisme.

Als ambitieuze schilder van het moderne leven werd Breitner, samen met Isaac Israels (1865-1934), een van de leidende figuren van de Amsterdamse impressionistische beweging. In de ogen van zijn tijdgenoten was Breitner de kunstenaar die die elementen op het doek wist weer te geven die de aantrekkelijke elementen van de stad definieerde. Als 'Le peintre du peuple' wilde hij geen klassieke thema's schilderen of op academische wijze realistische historische schilderijen maken, maar vooral het alledaagse leven weergeven.

Breitner zwierf vaak door de straten met zijn schetsboek en camera om het dagelijks leven van bouwvakkers, arbeiders, dienstmeisjes en spelende kinderen vast te leggen. Met krachtige penseelstreken legde hij vast wat hij zag: een vluchtig moment, een fragment in de tijd. Een indruk overbrengen was schilderen op zijn puurst, het oog doet de rest. Het bruisende stadsleven zou een terugkerend onderwerp worden in zijn oeuvre. Na 1914 schilderde hij minder en ook fotograferen deed hij nauwelijks meer. Hij overleed op 5 juni 1923 achter zijn ezel, met palet en kwast in de hand.