Olieverf / Doek: 75 x 50,5 cm
Breitner woonde en werkte van 1868 tot zijn dood in 1932 de meeste tijd in Amsterdam. Die stad was zijn meest geliefde onderwerp. In vaak donkere, sfeervolle schilderijen zoals dit legde hij het straatbeeld en de bewoners vast. De dynamiek van de stad fascineerde hem. Amsterdam veranderde in zijn tijd van een ingeslapen provinciestad in een grote zaken-en industriestad. De bevolking groeide enorm, overal werden nieuwe wijken gebouwd, hele blokken oude huizen werden gesloopt en grachten werden gedempt. Voor een grote groep schrijvers en schilders was dit een opwindende tijd. De dichter Herman Gorter schreef: “Amsterdam was een suffe stad geweest maar het werd een levende stad. En wij waren overal bij.”
Breitner schilderde die veranderende stad, de bouwputten en de sloopwerkzaamheden en de schittering van het het licht van de etalages in de plassen. Hij toonde het stadsleven niet van de vrolijkste kant, maar ondanks wat de wat sombere sfeer van zijn werk zou kunnen doen vermoeden, was hij niet geïnteresseerd in de sociale ellende die alle veranderingen met zich mee brachten. Hij bekeek zijn omgeving vooral als een schilder. De vormen en de kleuren, omgeven door wat hij noemde “de fijne damp” van de stad hadden zijn aandacht. Ook als fotograaf struinde hij de straten af en maakte duizenden opnamen, vaak met ongebruikelijke standpunten die hij gebruikte om originele composities voor zijn schilderijen te vinden. In zijn werk vinden we vaak plotseling afgesneden beeldranden, vreemde lage of juist hoge standpunten, een bepaalde vaagheid en een vertekening van het perspectief die alleen maar kan zijn ontleend aan de foto’s die hij maakte. Zijn fotografische nalatenschap is voor ons een bijzonder historisch document van het leven en de stad rond de eeuwwisseling. Breitner schilderde graag bij somber weer, bij avond, bij mist of regen. Zijn pleinen en straten, ook al zijn ze druk bevolkt met voorbijgangers, geven vaak een gevoel van verlatenheid en eenzaamheid. Zijn stijl is te herkennen aan de brede toets, de felle kleuraccenten en sterke contrasten van licht en donker. Details ontbreken meestal. Dit werk maakte op zijn tijdgenoten diepe indruk. Zijn belangrijkste concurrent in die tijd, zijn collega Isaac Israels, schreef: “Ik heb daarnet een schilderij van Breitner gezien. (...) Het ziet er prachtig uit. Zoo zelfs dat ik geen lust meer had om verder te wandelen en maar naar huis ben gegaan. Ik dacht ik schei er mee uit, tegen zulk werk kun je toch niet op schilderen. Ik krijg van zijn werk altijd een opdonder, als iemand die ineens iets begrijpt”. Dit gezicht op de Kalverstraat heeft alle kenmerken van Breitners beste werk: de diagonale compositie, de hoge horizon, de vertekening in de gebouwen, de vegerige toets en het donkere palet met kleurige accenten zijn onmiskenbaar. Ook de Kalverstraat is door Breitner vaker geschilderd. Deze straat was in Breitners tijd dag en nacht een levendig stukje stad, door een journalist omschreven als: “vol van cafés, sigarenwinkels, magazijnen van weelde-artikelen en de nieuwerwetse cafés voor dames: de melk- en chocoladehuizen”. Ook een van Breitners stamkroegen, Zur Batavia, was in deze straat gevestigd.
In de afgelopen meer dan honderd jaar is de Kalverstraat niet heel veel veranderd; ons schilderij bevat genoeg details om te kunnen zien waar Breitner het schilderde. We kijken ongeveer ter hoogte van de kruising met de Heiligeweg in noordelijke richting naar het Spui. Op Kalverstraat 194 was Breitners kunsthandelaar Wisselingh en Co gevestigd, precies de locatie van ons schilderij. Waarschijnlijk was het daar dat hij uit een raam de straat schetste, schilderde of fotografeerde. Breitner maakte nog twee schilderijen vanaf dezelfde bovenverdieping. Ook maakte hij een foto van hetzelfde stukje straat, maar dan genomen op straatniveau. De schilder hield zijn camera op heuphoogte, zodat we de gevels, de voorbijgangers en de paardenkarren nu van een even ongebruikelijk standpunt bekijken als op ons schilderij, maar dan van onder af. Het was op deze plek waar Isaac Israels in de etalage het schilderij zag dat hem alle lust tot schilderen benam.
George Hendrik Breitner begon zijn artistieke opleiding aan de Haagse Academie in 1876. Onder invloed van de schilders van de Haagse School en hun nieuwe realistische benadering van de natuur ontwikkelde Breitner een moderne en impulsieve eigen stijl en werd hij al snel door collega-kunstenaars beschouwd als een buitengewoon talent. Hij werd lid van het schilderkunstige genootschap Pulchri Studio en hielp bij het schilderen van het Panorama Mesdag (1880-1881), dat nog altijd kan worden bezichtigd. Hij schilderde er onder andere de cavalerie, oefenend op het strand. In 1882 besloot hij een nieuwe weg in te slaan. In een brief schreef hij: ‘Ik zelf, Ik zal de mensch schilderen op de straat en in de huizen de straten en huizen die ze gebouwd hebben ’t leven vooral. Le peintre du peuple zal ik trachten te worden of liever ben ik al omdat ik ’t wil.’ In de jaren 1882-1883 ging hij geregeld om met Vincent van Gogh, met wie hij veel over straat liep ‘om figuren te gaan zoeken en aardige gevallen’. Ontevreden met het culturele klimaat in Den Haag en aangetrokken door de dynamische en inspirerende stad Amsterdam, verliet Breitner Den Haag en trad hij in 1886 toe tot de Amsterdamse Academie.
In datzelfde jaar richtte een groep jonge bohemien-schrijvers het literaire tijdschrift 'De Nieuwe Gids' op, waarin ze hun beschouwingen over hedendaagse kunstenaars publiceerden en het 'L'art pour l'art'-ideaal in de beeldende kunst en literatuur hartstochtelijk propageerden. Tot de groep, ook bekend als de 'Tachtigers', behoorden figuren als de schilder Willem Witsen (1860-1923), de schrijver Adriaan Roland Holst (1888-1976), de schilder Jan Veth (1864-1925), de componist Alfons Diepenbrock (1862-1921) en anderen. De Tachtigers vonden de persoonlijke indruk veel belangrijker dan de weergave van realistische details. Alle belangrijke leden waren op Amsterdam gericht, waardoor de artistieke scène veranderde van Den Haag naar Amsterdam en het impressionisme een stads- in plaats van een landschapsoriëntatie kreeg. Vandaar het Amsterdams impressionisme.
Als ambitieuze schilder van het moderne leven werd Breitner, samen met Isaac Israels (1865-1934), een van de leidende figuren van de Amsterdamse impressionistische beweging. In de ogen van zijn tijdgenoten was Breitner de kunstenaar die die elementen op het doek wist weer te geven die de aantrekkelijke elementen van de stad definieerde. Als 'Le peintre du peuple' wilde hij geen klassieke thema's schilderen of op academische wijze realistische historische schilderijen maken, maar vooral het alledaagse leven weergeven.
Breitner zwierf vaak door de straten met zijn schetsboek en camera om het dagelijks leven van bouwvakkers, arbeiders, dienstmeisjes en spelende kinderen vast te leggen. Met krachtige penseelstreken legde hij vast wat hij zag: een vluchtig moment, een fragment in de tijd. Een indruk overbrengen was schilderen op zijn puurst, het oog doet de rest. Het bruisende stadsleven zou een terugkerend onderwerp worden in zijn oeuvre. Na 1914 schilderde hij minder en ook fotograferen deed hij nauwelijks meer. Hij overleed op 5 juni 1923 achter zijn ezel, met palet en kwast in de hand.