Olieverf / Doek: 29,7 x 34,3 cm
Jan Toorop bracht vanaf 1903 zijn zomers door in Domburg. In zijn kielzog volgden vele kunstenaars en de Zeeuwse badplaats groeide uit tot de zomerse verzamelplaats voor de artistieke avant-garde. Toorop was bijzonder getroffen door het schilderachtige landschap, overgoten door het bijzondere Zeeuwse licht dat hij het beste kon weergeven in een techniek waarbij hij de toetsjes kleur ongemengd naast elkaar op het doek zette. Ons schilderij is typerend voor die vrije, experimentele periode. Uit een mozaïek van kleur komt het onderwerp naar voren: een Zeeuws meisje dat in de buitenlucht op haar knieën zit te bidden. Toorop gaf het schilderijtje de titel Angelus, een katholiek gebed dat driemaal daags gebeden werd en waarvoor het werk even werd onderbroken. Het meisje is echter aan haar klederdracht te herkennen als protestant. Ze draagt een muts met een typerende brede strook aan de achterkant die het haar volledig bedekte. Alleen jonge protestantse meisjes op Walcheren droegen die mutsen.
Het werk van Jan Toorop is vaak doordrongen van een soms moeilijk te doorgronden symboliek, die voortkwam uit een persoonlijk gevoel voor mystiek. Toorops permanente zoektocht naar ‘het diepere wezen der werkelijkheid’ had hem in 1905 tot het katholieke geloof gebracht, en dat had invloed op zijn werk. Hij wijdde zich steeds vaker aan religieuze kunst. Hij ontwierp tegeltableaus en glas-in-lood ramen voor kerken en maakte grafiek met religieuze onderwerpen. Reproducties van zijn werk hingen in alle katholieke Nederlandse huiskamers. Hij ging over op een stijl van vereenvoudigde vlakke vormen en een egaal, beperkt kleurgebruik. Ook de vele portretten die hij maakte tonen een gedetailleerde, lineaire stijl. Ondertussen ging hij in Domburg heel anders te werk. In brede streepjes kleur schilderde hij er het effect van atmosfeer en licht op het landschap. De Franse techniek om schilderijen op te bouwen uit stippels van contrasterende kleuren, het pointillisme of divisionisme, was een ontdekking waar Toorop steeds op terug kwam. Al in 1885 bouwde hij schilderijen op uit kleine puntjes verf. Na een symbolistische periode keerde hij in 1900 terug naar deze techniek, maar op een expressievere manier, met bredere streepjes en blokjes in felle onrealistische kleuren. Dit werk werkte bevrijdend op een generatie veel jongere kunstenaars en leidde tot het luminisme, een typisch Nederlandse vorm van het divisionisme, waarmee Mondriaan, Gestel en Sluijters rond 1910 hun reputaties vestigden als hypermoderne kunstenaars. In stippels en streepjes vertaalden zij het licht over het landschap in stralende schilderijen.
In Zeeland zien we een Toorop die ongedwongen bleef experimenteren zoals hij in zijn jonge jaren had gedaan. Hij had in zijn leven zoveel stijlen toegepast dat hij ze nu naar believen kon toepassen. In de ontspannen zomers die hij in Domburg doorbracht was het divisionisme de stijl die voor hem het meest geschikt was om het heldere Zeeuwse licht te vangen. In korte, brede toetsjes verf in groen, geel, blauw, en vooral in een opvallend roze, bouwde hij hier een schilderij dat doordrongen is van helder licht. Elke lijn is afwezig. Het is de kleur die de figuur van het meisje naar voren laat komen uit de achtergrond. Tegen het roze lijkt ze in haar blauwe kleding bijna te zweven. Haar witte muts wordt met zijn blauwe kleuraccenten nog witter en haar gezicht en gevouwen handen komen naar voren tegen het groen van de achtergrond. Elke schaduw ontbreekt. De kleuren op de achtergrond en links op de voorgrond zijn nog ontleend aan de natuur en geven de indruk van struiken en gras, maar het grote roze-blauwe vlak waartegen het meisje afsteekt is vrijwel abstract en geeft het schilderij een transcendente kwaliteit: haar gebed lijkt het meisje boven het aardse te verheffen. Toorop schiep hier een perfecte wereld waar de mens leeft in harmonie met Gods bedoelingen. De altijd tot het mystieke geneigde Toorop was, net als velen in die tijd, op zoek naar het weergeven van een buitenwaarneembare werkelijkheid. Hij vond in de Zeeuwse boerenbevolking een glimp van het contact met het hogere.
Jan Toorop was in de late 19de en de vroege 20ste eeuw de spil in het web van de Nederlandse en Europese kunstwereld. Hij gaf een belangrijke impuls aan de vernieuwing van de kunst in Nederland door zijn contacten met buitenlandse kunstenaars, maar ook door bekendheid te geven aan het werk van Vincent van Gogh. Hij introduceerde nieuwe kunststromingen, zoals de art-nouveau, het symbolisme en het pointillisme. Toorop was vaak de eerste die nieuwe stijlen en technieken overnam, op zijn eigen manier verwerkte en doorgaf aan kunstenaars in binnen- en buitenland. Hij was, als enige Nederlander, lid van de progressieve kunstenaarsvereniging Les Vingt in Brussel. In Engeland ontdekte hij de pre-rafaelieten en de Arts and Crafts-beweging, wat grote invloed had op zijn monumentale en symbolistische werk. In 1887 ging hij met de Belgische schilder James Ensor naar Parijs, waar hij het werk van de pointillisten Georges Seurat en Paul Signac zag en onmiddellijk toepaste in zijn eigen werk. Hiermee had hij een enorme invloed op Jan Sluijters, Leo Gestel en Piet Mondriaan. Jan Toorop was degene, die als eerste het pointillisme en vervolgens het divisionisme in Nederland introduceerde; later in een andere vorm voortgezet en verder ontwikkeld door Jan Sluijters (1881-1957), Leo Gestel (1881-1941) en Piet Mondriaan (1872-1944). Toorop werd door zijn regelmatig verblijf in België en zijn goede contacten met kunstenaars in Brussel in het begin van de jaren tachtig als enige Nederlander uitgenodigd lid te worden van de avant-gardegroep "Les XX". Prominente kunstenaars als James Ensor (1860-1949), Theo van Rijsselberghe (1862-1926), Fernand Khnopff (1858-1921), Henry van de Velde (1863-1957), Félicien Rops (1833-1898) en Georges Lemmen (1865-1916) maakten van "Les XX" deel uit. Toorop functioneerde min of meer als intermediair tussen Nederland en België: hij zorgde er voor dat kunstenaars van de Haagse School in België konden exposeren en omgekeerd liet hij Nederland kennis maken met nieuwe stromingen van onze zuiderburen. Elk jaar zond hij werk in naar de tentoonstellingen van "Les XX". Opvallend is de invloed die het werk van Ensor uit de beginjaren van de groep op Toorop had. Zowel diens onderwerpen, maar ook het gebruik van het paletmes ontleende hij aan Ensor. Zeeland en met name Domburg op Walcheren was een badplaats waar Toorop in de beginjaren van de 20ste eeuw vele zomermaanden doorbracht, er tentoonstellingen organiseerde en geestverwanten uitnodigde naar de badplaats te komen. Toorops divisionisme, ook wel blok-pointille genaamd, bestond uit korte losstaande verfstreken, veelal in ongemengde kleuren opgebracht, waardoor een mozaïek-achtige structuur tot stand kwam. Het schilderij "Jonge boerin appels aan het plukken" is een goed voorbeeld van deze techniek. Toorop woonde in 1905 in Amsterdam en zou daar met zijn nieuwe schilderwijze de voorloper worden van de stroming die een jaar later het Amsterdamse luminisme zou gaan heten, met o.a. Sluijters, Gestel en Mondriaan als representanten, die tot 1911 in deze stijl zouden werken.