Olieverf / Doek: 62,5 x 54,5 cm
Wie aan Jan Sluijters denkt, denkt meteen aan zijn sensuele naakten, vaak vergezeld door weelderige boeketten en omringd door bonte stoffen. Sluijters heeft in zijn lange carrière allerlei onderwerpen geschilderd: landschappen, stillevens, bloemstukken en portretten. Toch is hij bij een groot publiek vooral bekend geworden als schilder van vrouwen. Vooral om zijn naakten werd hij beroemd, maar in het begin ook bekritiseerd. Ons schilderij is een naakt uit die vroege periode, toen Sluiters de voorman was van de moderne kunst in Nederland, uit de periode waarin hij alle moderne stromingen verkende, zich eigen maakte en weer verwierp, om zo langzamerhand tot een onmiskenbare Sluijters-stijl te komen. Een criticus omschreef hem in deze tijd als “de rustelooze zoeker en taster, die het met zich zelf niet eens is en wiens hevig temperament reageert op elken indruk van den nerveuzen, wisselenden tijd. Is het daarom wonder, dat deze moderne zich ook onmiddellijk liet meesleepen door de allernieuwste stroomingen op picturaal gebied?” In het jaar dat hij ons schilderij maakte ontwikkelde Sluijters zijn eigen versie van het Franse Fauvisme, die werd gekenmerkt door grote, heldere kleurvlakken en duidelijke contouren. De kleur zette hij in om zijn werk een expressieve lading te geven, net als hij had gedaan in zijn luministische landschappen van de periode ervoor, waarin hij zich het divisionisme had eigen gemaakt. Het begon allemaal met een schilderij van Kees van Dongen, dat geweigerd werd op de tentoonstelling van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas in Amsterdam in 1911. Op dit werk was een (geklede) vrouw afgebeeld, die in een uitdagende pose haar kousen toont. Sluijters protesteerde: “Als voortaan zedelijkheidsoverwegingen den doorslag zullen moeten geven omtrent wat wel en wat niet op eene schilderijen-tentoonstelling thuishoort dan vind ik dat hier bijna alles het Museum uit moet”. Sluijters schilderde bovendien als reactie een naakt, slechts gekleed in schoenen en zwarte kousen. Dit schilderij werd dan ook onmiddellijk als aanstootgevend uit het Stedelijk Museum verwijderd. In de werken die hij wel mocht tonen liet Sluijters zien hoe hij steeds meer de kleur inzette om zijn werk uitdrukking te geven, met als hoogtepunt het schilderij Melancholie, waarin hij zijn vrouw Greet een blauw gezicht gaf om haar gemoedstoestand uit te drukken.
Ons naakt heeft eerder een deerniswekkende dan een sensuele uitstraling. Ze zit wat ongemakkelijk op haar divan, slechts gekleed in een hoedje en zwarte kousen en kijk met haar clowneske gezicht wat onzeker naar de schilder. Het zelfde model heeft Sluijters vaker afgebeeld in dit jaar. De bonte doek, achter het model, is een element dat hij tot het eind van zijn leven zou blijven gebruiken. De groenblauwe schaduwen op het lichaam doen direct denken aan het werk van Henri Matisse, de grote, felrode mond en de grote ogen laten de invloed zien van Kees van Dongen, de toen omstreden schilder die Sluijters in deze tijd hartstochtelijk verdedigde tegen de critici. Over een naakt van Van Dongen schreef hij: “Bekijk dat schilderij eens van een afstand en let eerst uitsluitend op de kleur! Het is mogelijk dat ge ten slotte het psychebeeld ziet van die vrouw, luisterende naar den klank der kleuren.” Hiermee maakte Sluijters vooral duidelijk waar het hem zelf om ging in zijn werk: de kleur als middel om iets uit te drukken over het innerlijk van de afgebeelde vrouw. In 1911 exposeerde Sluijters op de Berliner Secession. Op deze internationale tentoonstelling van moderne kunst werd de term expressionisme gemunt, een naam die direct door de Nederlandse moderne kunstenaars, die de objectieve registratie van de werkelijkheid loslieten om tot uitdrukkingsvoller werk te komen, werd overgenomen. Sluijters werd even expressionist, om zich het volgende jaar al weer tot het kubisme te verhouden. Al die stijlen waren voor Sluijters stapjes op weg naar zijn eigen, persoonlijke weergave van de werkelijkheid, waarin de kleur altijd de hoofdrol zou spelen.
Jan Sluijters behoort tot de belangrijkste Hollandse schilders uit de eerste helft van de 20ste eeuw. In 1904 won hij de Prix de Rome. De moderne Franse schilderkunst leerde Sluijters in 1906/1907 in Parijs kennen en was van beslissende invloed op zijn werk. Hier kreeg hij contact met nieuwe stromingen in de kunst zoals het Fauvisme (Matisse, De Vlaminck, Roualt, Van Dongen) en het luminisme (Seurat, Signac). In de jaren 1906 - 1916 verwierf hij erkenning als één van de grote vernieuwers van de Nederlandse schilderkunst. In de periode dat Sluijters een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nederlandse luminisme was, met name in de jaren 1907-1911, keerde het onderwerp bos, bomen, lanen en zandwegen regelmatig terug in zijn werk; meer dan 15 keer werd deze thematiek - voorzover bekend - afzonderlijk, dan wel in combinatie door hem behandeld. De bosgezichten uit 1907 en 1908 roepen herinneringen op aan de composities en het kleurgebruik van Vincent van Gogh (1853-1890). De topografie, het perspectief en de nog precieze weergave van bomen en gebladerte domineren de composities uit deze jaren. Door privé-omstandigheden, vertrok Sluijters met zijn vriendin Greet van Cooten naar het Brabantse Heeze. Aldaar schilderde hij een aantal uitbundige bosgezichten, boomgaarden en boerderijen. Kleurcontrasten, divisionistische korte verfstreken in horizontale en verticale vorm naast de langere lijnen van de boomstammen kenmerken het handschrift. Beïnvloeding, keuze voor dezelfde onderwerpen en samenwerking tussen Piet Mondriaan (1872-1944), Leo Gestel (1881-1941) en Sluijters is door vele auteurs aan de orde gesteld. Ook in dit geval geven de natuurstudies van bomen in niet-realistische kleuren, die een expressie van de beleving van de natuur tot uitdrukking moeten brengen, niet alleen overeenkomsten, maar tevens verschillen tussen de drie kunstenaars te zien. In 1908 schilderde Mondriaan zijn beroemde en monumentale "Bos bij Oele" (collectie Haags Gemeente-museum), waarin in het bijzonder het accent gelegd wordt op horizontale en verticale lijnen in gele en blauwviolette kleurcontrasten. Dit schilderij, voor het eerst tentoongesteld in januari 1909 op een gemeenschappelijke expositie van Kees Spoor (1867-1928), Sluijters en Mondriaan in het Stedelijk Museum te Amsterdam, moet op Sluijters grote indruk hebben gemaakt. De wijze waarop de bomen in het "Boschlaantje" uit 1910 vorm en kleur gegeven zijn, getuigt van deze beïnvloeding, maar tevens van het grotere accent dat Sluijters legde op het bontere kleurengamma: blauw, violet, geel, rood, zwart en vele groenvarianten. Het perspectief speelde steeds minder een rol in de bosgezichten van 1910 en 1911; in het "Boschlaantje" slechts aangegeven door de locatie van de bomen en de korte verfstreken van de weg. Zoals in het "Bos bij Oele" reiken de bomen en de kruinen tot in de hemel en besluiten aan de bovenzijde het schilderij. Horizon en gebladerte lopen vloeiend in elkaar over. De schilderijen die Sluijters in 1910 maakte, behoren tot de fraaiste werken uit zijn luministische periode. Zo ook het "Boschlaantje", waarin op bijna abstracte wijze het spel van korte en lange lijnen, brede en smalle kleurvlakken zich voltrekt. Toch blijft Sluijters door de bomen het bos zien; de compositie blijft herkenbaar. Het ging Sluijters niet om "het zoeken naar effect, om met kleuren te patsen", zoals hij zijn schildersvriend Kees Spoor in 1910 toevertrouwde, maar om "een heviger voelen van superioriteit van geest, die ontroerd wordt door de dingen die boven het gewoon optisch waarneembare staan" in verf uit te drukken. In de loop van 1911, samenvallend met zijn vertrek uit Laren, brak Sluijters met het luminisme en sloeg hij een andere artistieke weg in.