Olieverf / Doek: 49 x 40 cm
In de jaren dat Jan Sluijters in de Kostverlorenstraat in Amsterdam-West woonde (1907-1909), maakte hij er een goede gewoonte van het langzaam verdwijnende molengebied in zijn directe omgeving te schilderen en te tekenen. De houtzaagmolen " 't Luipaard" uit 1907 (zie elders in catalogus 'Kunst als Passie, Kunstgalerij Albricht, 1998) is daar het onmiddellijk resultaat van. Een ander nauw daarbij aansluitend onderwerp is het "Huisje aan de Achterweg", te midden van de industriemolens. Hoewel niet met zekerheid te zeggen, is de mogelijkheid aanwezig dat het hier het molenaarshuis van "'t Luipaard" betreft, gelegen aan de Achterweg tussen de genoemde molen en de houtzaagmolen "De Kop". De plaats en vorm van de lantaarnpaal, de houten beschoeiing langs de wal van de sloot, de sloot zelf - met paarse streken aangegeven - , de vorm van de gevel; zaken die corresponderen met foto's van de omgeving van dit huis van omstreeks de eeuwwisseling. Aan de andere zijde van het woonhuis liep de Middenweg. Aangezien er vergelijkbare huizentypen in deze buurt stonden, zal nader onderzoek moeten uitwijzen welk molenaarshuis het in concreto betrof. Opvallend is wel, dat Sluijters duidelijk suggereert dat de voorgevel uit bakstenen bestaat, terwijl de meeste gevels van de molenaars-huizen uit hout waren opgetrokken - ook niet verwonderlijk, gelet op het feit dat het merendeel van de molenaars houtzager was.
De stijl laat een sterke invloed van Van Gogh (1853-1890) zien, met enige divisionistische toetsen en kleurcontrasten: blauw/rood, lichtblauw/violet/groen. Klassiek en nieuw tegelijkertijd is de plaats van en de keuze voor een lantaarnpaal als repoussoir. Mevrouw Loosjes-Terpstra merkt over het schilderij op: "Een klein stadsgezicht (afb. 85) met een motief uit de buurt van Sluijters' toenmalige woning (Kostverlorenstraat, Amsterdam) (...) is vlot en luchtig met kleurige strepen op een bijna wit fond geschilderd; de brandende straatlantaarn op de voorgrond zorgt voor een fel accent. De kleur vertoont weer het overheersende paarse gamma, waaraan de schilder in deze tijd de voorkeur gaf".
Jan Sluijters behoort tot de belangrijkste Hollandse schilders uit de eerste helft van de 20ste eeuw. In 1904 won hij de Prix de Rome. De moderne Franse schilderkunst leerde Sluijters in 1906/1907 in Parijs kennen en was van beslissende invloed op zijn werk. Hier kreeg hij contact met nieuwe stromingen in de kunst zoals het Fauvisme (Matisse, De Vlaminck, Roualt, Van Dongen) en het luminisme (Seurat, Signac). In de jaren 1906 - 1916 verwierf hij erkenning als één van de grote vernieuwers van de Nederlandse schilderkunst. In de periode dat Sluijters een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nederlandse luminisme was, met name in de jaren 1907-1911, keerde het onderwerp bos, bomen, lanen en zandwegen regelmatig terug in zijn werk; meer dan 15 keer werd deze thematiek - voorzover bekend - afzonderlijk, dan wel in combinatie door hem behandeld. De bosgezichten uit 1907 en 1908 roepen herinneringen op aan de composities en het kleurgebruik van Vincent van Gogh (1853-1890). De topografie, het perspectief en de nog precieze weergave van bomen en gebladerte domineren de composities uit deze jaren. Door privé-omstandigheden, vertrok Sluijters met zijn vriendin Greet van Cooten naar het Brabantse Heeze. Aldaar schilderde hij een aantal uitbundige bosgezichten, boomgaarden en boerderijen. Kleurcontrasten, divisionistische korte verfstreken in horizontale en verticale vorm naast de langere lijnen van de boomstammen kenmerken het handschrift. Beïnvloeding, keuze voor dezelfde onderwerpen en samenwerking tussen Piet Mondriaan (1872-1944), Leo Gestel (1881-1941) en Sluijters is door vele auteurs aan de orde gesteld. Ook in dit geval geven de natuurstudies van bomen in niet-realistische kleuren, die een expressie van de beleving van de natuur tot uitdrukking moeten brengen, niet alleen overeenkomsten, maar tevens verschillen tussen de drie kunstenaars te zien. In 1908 schilderde Mondriaan zijn beroemde en monumentale "Bos bij Oele" (collectie Haags Gemeente-museum), waarin in het bijzonder het accent gelegd wordt op horizontale en verticale lijnen in gele en blauwviolette kleurcontrasten. Dit schilderij, voor het eerst tentoongesteld in januari 1909 op een gemeenschappelijke expositie van Kees Spoor (1867-1928), Sluijters en Mondriaan in het Stedelijk Museum te Amsterdam, moet op Sluijters grote indruk hebben gemaakt. De wijze waarop de bomen in het "Boschlaantje" uit 1910 vorm en kleur gegeven zijn, getuigt van deze beïnvloeding, maar tevens van het grotere accent dat Sluijters legde op het bontere kleurengamma: blauw, violet, geel, rood, zwart en vele groenvarianten. Het perspectief speelde steeds minder een rol in de bosgezichten van 1910 en 1911; in het "Boschlaantje" slechts aangegeven door de locatie van de bomen en de korte verfstreken van de weg. Zoals in het "Bos bij Oele" reiken de bomen en de kruinen tot in de hemel en besluiten aan de bovenzijde het schilderij. Horizon en gebladerte lopen vloeiend in elkaar over. De schilderijen die Sluijters in 1910 maakte, behoren tot de fraaiste werken uit zijn luministische periode. Zo ook het "Boschlaantje", waarin op bijna abstracte wijze het spel van korte en lange lijnen, brede en smalle kleurvlakken zich voltrekt. Toch blijft Sluijters door de bomen het bos zien; de compositie blijft herkenbaar. Het ging Sluijters niet om "het zoeken naar effect, om met kleuren te patsen", zoals hij zijn schildersvriend Kees Spoor in 1910 toevertrouwde, maar om "een heviger voelen van superioriteit van geest, die ontroerd wordt door de dingen die boven het gewoon optisch waarneembare staan" in verf uit te drukken. In de loop van 1911, samenvallend met zijn vertrek uit Laren, brak Sluijters met het luminisme en sloeg hij een andere artistieke weg in.