Olieverf / Doek: 115 x 140 cm
Dit stilleven met naakt is een van de bekendste schilderijen uit het rijke en uitgebreide oeuvre van Jan Sluijters. Zelf was hij er erg trots op en hij wilde het nooit verkopen. Hij leende het schilderij wel geregeld uit aan musea in binnen- en buitenland. Na zijn dood in 1957 heeft zijn zoon Jan jr. het nog lange tijd in zijn bezit gehad. Stilleven met zittend naakt is op tientallen tentoonstellingen te zien geweest en staat afgebeeld in vele boeken en catalogi. Het werd direct door de critici bewonderd. In 1936 schreef de krant: 'Het stilleven met zittend naakt (no. 2) treft opnieuw door zijn verfijnde kleur van grijs en blauw met als tegenstelling het groen van een lap en het wit eener kan, terwijl de rug der vrouw als een teedere arabesk van enkel zacht licht is’. NRC schreef in hetzelfde jaar: ‘Het rugnaakt (...) is zoo sterk in het verband met het stilleven gedacht, dat het aan het stilleven deel heeft; het is een stilleven-naakt, dit schilderij, geen interieur met een rug-figuur en een stilleven. Wel is de figuur - waarvan slechts de rug zichtbaar is - een domineerend kleurvlak, waarvan ook de rechtstandigheid heerscht over het stilleven’. Inderdaad is het naakt op dit schilderij onderdeel van het stilleven. Doordat haar hoofd bedekt is heeft het model haar persoonlijkheid verloren en is haar verticale vorm onderdeel van de cirkelvormige compositie die draait om de schaal met vruchten. Door haar grootte is het naakt dominant, maar verder is het model gelijkwaardig aan de andere elementen van het stilleven, en heeft als tegenwicht de witte lampetkan. De kleuren zijn, net als de vormen zorgvuldig op elkaar afgestemd en, typerend voor het werk uit de jaren ‘30, vrij gematigd. Sluijters bleef een colorist: niet met lijnen, maar met kleur, grijzen, groenen en blauw, wist hij de vormen uit de donkere achtergrond naar voren te brengen. De zachte lichtval herinnert aan stillevens uit de Gouden Eeuw. Die combinatie, een naakt en een lampetkan, die de rondingen van het model spiegelt, heeft Sluijters vaak op stillevens uit de jaren '20 en ‘30 toegepast. Sluiters zei er zelf over: ‘Dat schilderij hier: een vrouw en een vaas. Het wit van die lampetkan, de contour daarvan, doen mee aan het sentiment van de vrouw in haar visionaire stemming’.
In de jaren ‘30, de tijd waarin hij dit schilderij maakte, was Jan Sluijters met zijn eigen stijl de beroemdste Nederlandse kunstenaar geworden. Hij stond bekend als schildersbeest, maar was in werkelijkheid een zoekend en hardwerkend schilder met een grote talent en kleurgevoel. In zijn vroege jaren had Sluijters alle nieuwe -ismen in de schilderkunst verwerkt: fauvisme, luminisme en expressionisme, tot hij zijn zijn eigen stijl gevonden had. Evenals vele andere kunstenaars in de jaren twintig maakte Sluijters een ‘retour à l’ordre’: een terugkeer naar een gematigd klassieke, figuratieve stijl. Wat niet veranderde was zijn enorme plezier in het schilderen en zijn uitbundig en geraffineerd gebruik van kleur. Het maakte hem allesbehalve een ouderwetse schilder. Zelfs na de oorlog werd zijn werk een belangrijke inspiratiebron voor de kunstenaars van de CoBrA beweging. De criticus Kasper Niehaus schreef: ‘Hij stak alle stromingen over zonder erin te verdrinken.’ In contrastrijke, felle kleuren, in stoutmoedige verfstreken ontstonden kleurige landschappen en uitbundige bloemstillevens en portretten van prominente Nederlanders. Sluijters maakte veel liefdevolle portretten van zijn gezin, maar vrouwen bleven zijn favoriete onderwerp.
Jan Sluijters behoort tot de belangrijkste Hollandse schilders uit de eerste helft van de 20ste eeuw. In 1904 won hij de Prix de Rome. De moderne Franse schilderkunst leerde Sluijters in 1906/1907 in Parijs kennen en was van beslissende invloed op zijn werk. Hier kreeg hij contact met nieuwe stromingen in de kunst zoals het Fauvisme (Matisse, De Vlaminck, Roualt, Van Dongen) en het luminisme (Seurat, Signac). In de jaren 1906 - 1916 verwierf hij erkenning als één van de grote vernieuwers van de Nederlandse schilderkunst. In de periode dat Sluijters een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nederlandse luminisme was, met name in de jaren 1907-1911, keerde het onderwerp bos, bomen, lanen en zandwegen regelmatig terug in zijn werk; meer dan 15 keer werd deze thematiek - voorzover bekend - afzonderlijk, dan wel in combinatie door hem behandeld. De bosgezichten uit 1907 en 1908 roepen herinneringen op aan de composities en het kleurgebruik van Vincent van Gogh (1853-1890). De topografie, het perspectief en de nog precieze weergave van bomen en gebladerte domineren de composities uit deze jaren. Door privé-omstandigheden, vertrok Sluijters met zijn vriendin Greet van Cooten naar het Brabantse Heeze. Aldaar schilderde hij een aantal uitbundige bosgezichten, boomgaarden en boerderijen. Kleurcontrasten, divisionistische korte verfstreken in horizontale en verticale vorm naast de langere lijnen van de boomstammen kenmerken het handschrift. Beïnvloeding, keuze voor dezelfde onderwerpen en samenwerking tussen Piet Mondriaan (1872-1944), Leo Gestel (1881-1941) en Sluijters is door vele auteurs aan de orde gesteld. Ook in dit geval geven de natuurstudies van bomen in niet-realistische kleuren, die een expressie van de beleving van de natuur tot uitdrukking moeten brengen, niet alleen overeenkomsten, maar tevens verschillen tussen de drie kunstenaars te zien. In 1908 schilderde Mondriaan zijn beroemde en monumentale "Bos bij Oele" (collectie Haags Gemeente-museum), waarin in het bijzonder het accent gelegd wordt op horizontale en verticale lijnen in gele en blauwviolette kleurcontrasten. Dit schilderij, voor het eerst tentoongesteld in januari 1909 op een gemeenschappelijke expositie van Kees Spoor (1867-1928), Sluijters en Mondriaan in het Stedelijk Museum te Amsterdam, moet op Sluijters grote indruk hebben gemaakt. De wijze waarop de bomen in het "Boschlaantje" uit 1910 vorm en kleur gegeven zijn, getuigt van deze beïnvloeding, maar tevens van het grotere accent dat Sluijters legde op het bontere kleurengamma: blauw, violet, geel, rood, zwart en vele groenvarianten. Het perspectief speelde steeds minder een rol in de bosgezichten van 1910 en 1911; in het "Boschlaantje" slechts aangegeven door de locatie van de bomen en de korte verfstreken van de weg. Zoals in het "Bos bij Oele" reiken de bomen en de kruinen tot in de hemel en besluiten aan de bovenzijde het schilderij. Horizon en gebladerte lopen vloeiend in elkaar over. De schilderijen die Sluijters in 1910 maakte, behoren tot de fraaiste werken uit zijn luministische periode. Zo ook het "Boschlaantje", waarin op bijna abstracte wijze het spel van korte en lange lijnen, brede en smalle kleurvlakken zich voltrekt. Toch blijft Sluijters door de bomen het bos zien; de compositie blijft herkenbaar. Het ging Sluijters niet om "het zoeken naar effect, om met kleuren te patsen", zoals hij zijn schildersvriend Kees Spoor in 1910 toevertrouwde, maar om "een heviger voelen van superioriteit van geest, die ontroerd wordt door de dingen die boven het gewoon optisch waarneembare staan" in verf uit te drukken. In de loop van 1911, samenvallend met zijn vertrek uit Laren, brak Sluijters met het luminisme en sloeg hij een andere artistieke weg in.